Een geschiedenis van bijna vier eeuwen
Interne en Internationale conflicten De groei van de hogeschool stagneert aan het einde van de 17e en in de 18e eeuw. In die tijd staan er gemiddeld twee- a driehonderd studenten ingeschreven en bestaat het professorencorps uit maximaal vijftien leden. Problemen tussen hoogleraren, meestal over theologische kwesties, en meningsverschillen in de Staten van Stad en Ommelanden over hoogleraarbenoemingen zijn de oorzaak van deze stagnatie. Ook de belegering van Groningen in 1672 door 'Bommen Berend', de bisschop van Munster, maakt het onaantrekkelijk naar Groningen te komen. De universiteit raakt in deze periode haar aantrekkingskracht op buitenlanders kwijt. Op wetenschappelijk terrein kent de universiteit in de tweede helft van de 18e eeuw een lichtpunt: het werk van de veelzijdige medicus Petrus Camper. Als anatoom, veepestbestrijder en oprichter van de eerste chirurgische polikliniek raakt hij beroemd tot ver buiten de stadsgrenzen. Steun van Stad en Ommelanden In 1815 besluit Willem I dat de hogescholen van Leiden, Utrecht en Groningen de status krijgen van Rijkshogeschool. Maar hiermee is het voortbestaan niet gegarandeerd. Meerdere malen is er sprake van opheffing. De instroom van studenten is veel te laag, het budget van de Minister van Onderwijs te krap. Met steun van gemeente en provincie wordt getracht de positie van de hogeschool te verbeteren. In 1850 komt er een nieuw Academiegebouw, en een jaar later volgt de oprichting van het Algemeen Provinciaal Stads- en Academisch Ziekenhuis. Pas in 1876 garandeert de wet op het Hoger Onderwijs het voortbestaan van de hogeschool, die dan tot Rijksuniversiteit wordt omgedoopt. Deze wet brengt ingrijpende veranderingen. Vanaf dan mag er behalve in het Latijn ook in het Nederlands worden gedoceerd. Tevens richt men zich niet meer alleen op onderwijs. De universiteit krijgt nu ook een onderzoekstaak en er verrijzen modern ingerichte laboratoria.
De 20e eeuw - groei op alle fronten. Aan het einde van de 19e eeuw bereikt het aantal studenten pas weer het niveau van twee eeuwen eerder. De universiteit bloeit als nooit tevoren. Bij het 300-jarig bestaan in 1914 zijn er zeshonderdelf studenten ingeschreven. Tien jaar later bereikt men de magische grens van 1000. De crisisjaren brengen echter donkere wolken, en de bezettingsjaren vormen een dieptepunt, ook in de geschiedenis van de universiteit. Na 1945 zet zich een explosieve groei in tot bijna twintigduizend studenten in 1992. Anno 1992 telt de RUG tien faculteiten. Deze zijn gehuisvest in honderdvijftig gebouwen, op diverse lokaties in en rond de stad. Het aantal hoogleraren is gestegen tot rond de driehonderd. In totaal zijn er meer dan vijfduizend mensen werkzaam aan de RUG. De drieduizend gulden die Ubbo Emmius tot zijn beschikking had, is inmiddels toegenomen tot ongeveer zeshonderd miljoen gulden. De studenteninstroom ligt boven de vijfenveertighonderd per jaar. Dat is bijna het honderdvoudige van het aantal waarmee de geschiedenis in 1614 begon. |
|
|