1
De Romeinse koningen ontleenden hun imperium aan:
a de goden
b de
volksvergadering
c de senaat
d de
priesters
2
Nadat de laatste Romeinse koning in 509 voor Chr. verjaagd was, ging
het imperium over op:
a de
priesters
b de
volksvergadering
c de consuls
d de senaat
3
Het ambt van praetor is ingesteld als reactie op:
a de
opheffing van de comitia
b de
openstelling van het consulsambt voor plebejers
c de
openbaring van de uitleg van de Wet van de 12 Tafelen aan de plebs
d het doden
van de maagd Verginia door haar vader
4
De oudste wetsoptekening van Rome was:
a de Lex XII
Tabularum
b de Lex
Hortensia
c de Lex
Rhodia de iactu
d de Lex de
imperio
5
De lex Hortensia (286 v. Chr.) bepaalde:
a dat het
ambt van consul nu ook voor plebejers toegankelijk zou zijn
b dat de
uitleg van de Wet van de 12 Tafelen bekend gemaakt zou worden
c dat de
besluiten van de vergadering van de plebs voortaan ook voor de patriciërs zouden gelden
d dat de
senaatsconsulten voortaan kracht van wet zouden hebben
6Intercessio is:
a het uit de
stad Rome trekken van de plebs om iets wat zij verlangde te verkrijgen
b het
ongedaan maken van een besluit dat de ene consul genomen heeft, door de andere
c het
gezamenlijk een besluit nemen door de beide consuls
d het delen
van het imperium door de beide consuls
7
Het praetorisch edict gold aanvankelijk:
a voor 1
jaar
b voor 2
jaar
c voor 10
jaar
d voor
eeuwig
8
De praetor hield in Rome zitting:
a op de
Aventijn
b op de
Palatijn
c aan de
oever van de Tiber
d op het
Forum Romanum
9
De taak van de praetor was:
a het geven
van toestemming om te gaan procederen voor een iudex privatus
b het geven
van onderwijs in het ius civile (het recht van de Romeinse burgers)
c het geven
van juridisch advies (responsum) aan ieder die wilde gaan procederen
d het
opstellen van de ontwerpen voor de besluiten van de comitia (volksvergadering)
10 De praetor wordt wel de viva vox iuris civilis genoemd, omdat
hij het recht van de Romeinse burgers:
a
ondersteunde, verbeterde, dan wel afschafte
b
verbeterde, aanvulde dan wel ondersteunde
c
aanvulde, ondersteunde, dan wel afschafte
d
afschafte, aanvulde dan wel verbeterde
11 In 27 v. Chr. werden aan Gajus Julius Caesar Octavianus, de adoptiefzoon
van Gajus Julius Caesar de twee hoogste bevoegdheden in de Republiek verleend. Dit waren:
a
het imperium van de proconsul en de wetgevende macht van de comitia
b
de wetgevende macht van de comitia en de adviserende funktie van de senaat
c
de adviserende funktie van de senaat en het veto-recht van de volkstribunen
d het
veto-recht van de volkstribunen en het imperium van de proconsul
12 Een oratio was:
a een
wetsvoorstel van de keizer, ingediend bij de senaat
b een vonnis
van de keizer tussen twee strijdende partijen
c een
juridisch advies van de keizer op iemands verzoek
d een
antwoord van de keizer op iemands verzoekschrift
13
Welke van de hieronder genoemde soorten keizerlijke constituties
hadden oorspronkelijk als enige algemene gelding?
a de decreta
b de rescripta
c de mandata
d de edicta
14
De keizer die het Christendom tot staatsgodsdienst verheven heeft,
was:
a
Constantijn de Grote
b Theodosius
de Grote
c Arcadius
d
Justinianus
15
Het consortium imperii betekende wat betreft de keizerlijke
wetten:
a dat de
wetten die de ene keizer in zijn deel van het rijk uitvaardigde automatisch ook in dat van
zijn mede-keizer golden
b dat de
wetten altijd door beide keizers tegelijkertijd uitgevaardigd moesten worden
c dat
wanneer de ene keizer een wet in zijn deel van het rijk uitvaardigde, de ander zich
haasten moest in zijn deel hetzelfde te doen
d dat de
wetten van de ene keizer pas in het rijksdeel van de ander golden als deze zijn
uitdrukkelijke toestemming had gegeven
16
Bij de laat-Romeinse rechtsbron 'ius' gaat het om:
a besluiten
van de senaat
b de wetten
van de keizer
c de
uitspraken van de praetor
d de
adviezen van speciale juristen
17
Bij de laat-Romeinse rechtsbron 'leges' gaat het om:
a
keizerlijke wetten
b juridische
adviezen
c
senaatsconsulten
d edicten
van de consuls
18
Het ius verdween als rechtsbron door:
a de
opheffing van de juristenstand
b de
invoering van de lex citandi in 426
c de
afkondiging van de Digesten in 533
d de
herziening van de Codex Justinianus in 534
19 De eerste verzameling van keizerlijke constituties met exclusiviteit was:
a de Codex
Hermogenianus
b de Codex
Theodosianus
c de Codex
Gregorianus
d de Codex
Justinianus
20
De constitutie Tanta/Dedoken diende tot:
a
uitvaardiging van de eerste Codex Justinianus
b instelling
van de commissie tot voorbereiding van de Digesten
c instelling
van de commissie tot herziening van de eerste Codex Justinianus
d
uitvaardiging van de Digesten
21 De inhoud van de Digesten bestaat uit:
a delen van
keizerlijke constituties
b fragmenten
uit de geschriften van Romeinse juristen
c besluiten
van de algemene concilies
d
elementaire lesstof voor juridische studenten
22
De inhoud van de Instituten van Justinianus gaat voor een zeer
belangrijk deel terug op:
a de Codex
Theodosianus
b de
geschriften van Papinianus
c de
Instituten van Gaius
d de
Sententiën van Paulus
23
De drijvende kracht achter de wetgeving van keizer Justinianus
(527-565) was:
a
Tribonianus
b Dorotheus
c Belisarius
d Theophilus
24 Even na de uitvaardiging van de lex citandi in 426 na Chr. wordt
een rechter in Constantinopel geconfronteerd met een civiel geschil, waarin de eiser de
mening van Papinianus heeft aangehaald en de gedaagde die van Paulus, Gaius en Ulpianus.
Wiens mening moet de rechter volgen?
a Die van
geen van de aangehaalde juristen
b Die van
Papinianus
c De rechter
mag kiezen wie hij volgt
d Die van
Paulus, Gaius en Ulpianus
25
Het siglen-verbod dat bij de uitvaardiging van de Digesten en later
bij die van de Herziene Codex werd opgelegd, hield in:
a dat men
geen commentaar mocht leveren op de wetgeving van de keizer
b dat men
niets tussen de regels van de wetten van de keizer door mocht schrijven
c dat men in
de tekst van de wetten geen afkortingen mocht gebruiken en de cijfers voluit moest
schrijven
d dat men
geen eigen opschriften mocht maken bij de wetten van de keizer
26
De herziening van de Codex Justinianus van 529 was in feite een
overbodige operatie omdat:
a inmiddels
de Digesten en de Instituten afgekondigd waren
b er gewerkt
zou gaan worden aan de Basilica
c er aan een
nieuwe verzameling van novellen gewerkt werd
d de lex
posterior regel door de rechters moest worden toegepast
27
De Basilica zijn gemaakt in opdracht van:
a keizer Leo
de Wijze
b keizer
Justinianus
c keizer
Manuel Comnenus
d keizer
Michael I
28
Welke van de hieronder genoemde onderdelen van het Corpus Iuris
Civilis was (bijna) geheel in de Griekse taal gesteld?
a de
Instituten
b de
(tweede) Codex
c de
Digesten
d de
Novellen
29
Welk onderdeel van het Corpus Iuris Civilis was bij uitstek bedoeld
als leerboek voor rechtenstudenten in Constantinopel en Beiroeth?
a de Codex
b de
Instituten
c De
Novellen
d de
Digesten
30 In welk van de hieronder genoemde landen heeft de Justiniaanse wetgeving
het langst als rechtsbron gefungeerd?
a Italië
b Duitsland
c
Griekenland
d Frankrijk
31
Het enige West-Europese land waar de Justiniaanse wetgeving ooit
officieel is ingevoerd, was:
a Frankrijk
b Italië
c Spanje
d België
32
Bij het samenstellen van de Digesten heeft de commissie hier en daar
oude woorden in de fragmenten uit de geschriften van de Romeinse juristen door nieuwe
vervangen. Deze interpolaties waren noodzakelijk omdat anders:
a de
Digesten nooit zouden kunnen gelden als codificatie
b oud,
voorbij recht weer opnieuw van kracht zou worden
c de
rechters deze wet niet zouden willen toepassen
d de
bevolking zou weigeren deze wet te aanvaarden
33
Het Authenticum is een Latijnse vertaling van:
a de
Basilica
b de
Hexabiblos
c 134
Justiniaanse Novellen
d de Astikos
Kodix
34
Bij het maken van de Basilica (±900) ging het in de eerste plaats
om:
a een nieuwe
vertaling van de Justiniaanse wetgeving
b een nieuwe
uitvaardiging van de Justiniaanse wetgeving
c een
herinvoering van de Justiniaanse wetgeving
d een nieuwe
ordening van de Justiniaanse wetgeving
35
De om de tekst van de Basilica geplaatste randschriften staan bekend
onder de naam:
a glossae
b scholia
c
authenticae
d epitome
36
De Hexabiblos van Constantijn Harmenopoulos (13e eeuw)
was oorspronkelijk bedoeld als:
a een
tekstboek voor de rechtspraktijk in het Byzantijnse Rijk
b een
leerboek voor rechtenstudenten in het Byzantiinse Rijk
c een
hercodificatie van de Basilica
d een nieuw
wetboek voor de Griekse onderdanen van de Byzantijnse keizer
37
De Byzantijnse keizerskroon die in 1453 met de dood van de laatste
Byzantijnse keizer 'vacant' was geworden, werd uiteindelijk overgenomen door:
a de keizer
der Fransen
b de Duitse
keizer
c de
Russische tsaar
d de keizer
van Oostenrijk
Ga naar
van
Rechtsgeschiedenis RuG
Deze pagina is een poging de
feitelijke toestand weer te geven,
zoals die de maker, R.J.H. Brink,
op bovenstaande ( ... )
genoemde moment bekend was